Op 8 januari 1632 werd het Athenaeum Illustre opgericht in Amsterdam. De eerste hoogleraren Barlaeus en Vossius hielden bij de opening hun inaugurele rede. De illustere doorluchtige protestantse school was gevestigd in de middeleeuwse katholieke Agnietenkapel. De kapel ligt in een bocht van de Amstel, op het stille, rustige, zuidelijke deel van de Oudezijds Voorburgwal. De kapel van 1470, is gebouwd door de franciscaanse zusterorde van St. Agnes, had een ruime hoftuin, en was in gebruik als Lakenhal voor fluwelen zijde. De Admiraliteit nam de kapel in beslag bij de alteratie van 1587 en verbouwde het gebedshuis in een Aula, Boekerij en Magazijn.



Het Atheneum Illustre kan men beschouwen als een tussenschool, na de Latijnse school, het huidige gymnasium, en de Academie. Een stapje hoger kon men in de Nederlanden alleen in Leiden (1575), Franeker (1584) en Groningen (1614) aan de academie studeren, de échte universiteit. Op de illustere school mochten geen academische graden worden behaald, aangezien elk gewest maximaal één universiteit financierde, en die van Holland al in Leiden stond, formeel opgericht door Filips II. Gerard Vossius en zijn collega Caspar Barlaeus bespraken op 8 en 9 januari 1632 hun leeropdracht. Colleges van de hoogleraren volgde men in de grote gehoorzaal. Deze waren openbaar en voor iedereen toegankelijk. Elke ochtend, van 9 tot 11 uur, in het Latijn gegeven. De boekerij bezocht men op afspraak. Het feitelijke onderwijs vond vooral plaats in de kroeg.


Het Athenaeum Illustre wordt beschouwd als de voorloper van de universiteit van Amsterdam. Aan het Athenaeum kon men echter nog geen diploma behalen, men volgde slechts enkele colleges en realiseerde zo een bepaald ambt. In die tijd kreeg men nog geen brief of getuigschrift mee. Men dient derhalve aan te nemen dat de Doorlugtige School bij de schermutselingen na de Franse Revolutie haar onderwijs heeft moeten staken. Laatstbekende aanstelling met een inauguratie op de fluwelenburgwal is van J.M. de Bosch Kemper, een hoogleraar burgerlijk recht in 1806 en P.J. van Maanen als hoogleraar chirurgie in 1811. De invoering in 1816 van het Koninkrijk der Nederlanden bracht een nieuwe impuls om het Atheneum Illustre conform Franeker weer in haar oude luister te herstellen. Dit geschiedde met de aanstelling van D.J. van Lennep als bibliothecaris en met A. Heinsius als rector van de Doorluchtige school op het Athenaeum Illustre. In de tussenliggende tijd gebruikte de Admiraliteit de kapel als opslagruimte en had men hoogstens onbezoldigde hoogleraren en vrijwel nihil-leerstoelen daar de stad noodgedwongen in haar onderwijs moest voorzien door gebruikmaking van particuliere leraren, ook op hoog niveau. Men noemde hen veelal schoolmeester, huisonderwijzer of leraar. Zo bereikte de Doorluchtige school eind 19de eeuw uiteindelijk toch nog het hoge onderwijsniveau van een reguliere universiteit. Daarmee kon men zich in Holland voor het eerst meten met Leiden, aangezien Franeker en Harderwijk van het toneel waren verdwenen. 



Hoewel het onderwijsniveau inmiddels wel het niveau van een universiteit had bereikt, kon men in Amsterdam nog niet terecht voor de promotie. Na de transitie realiseerde de universiteit dus het promotierecht dat in 1877 ook weer is hersteld. Het Athenaeum werd eindelijk gerespecteerd als een volwaardige universiteit met de politieke lichtzinnige naam 'Gemeentelijke Universiteit' van Amsterdam. Deze was iedereen echter toch een doorn in het oog. Vele vlugschriften en tekeningen kraken vooral de extreem hoge stadsgelden voor de 'ondenkbare' ambtelijke universiteit. Hoogleraren werden formeel nog altijd benoemd door het stadsbestuur en de gemeente Amsterdam bekostigde de universiteit grotendeels zelf. Na de toekenning van Nobelprijzen verstomde dit gekrakeel gestaag. De zilveren 'gouden eeuw' begon rond 1870 en zo behoorde de GU Amsterdam plotsklaps tot de wereldtop.

De burgemeester was, uit hoofde van zijn gemeentefunctie, voorzitter van het bestuur van de universiteit. Elke kwestie betreffende de universiteit werd zo uitvoerig en nauwgezet in de gemeenteraad besproken. Dit bleef zo tot 1961. De financiële verantwoordelijkheid voor de universiteit werd toen, let wel, overgenomen, door de nationale overheid. Met de invoering van een nieuwe Wet op het hoger onderwijs veranderde alles. De benoeming van hoogleraren kwam nu bij het college van curatoren te liggen, waarvan de burgemeester nog wél uit hoofde van zijn functie voorzitter was, terwijl de rijksoverheid vrijwel volledig verantwoordelijk werd voor de financiering. Zodoende blééf de universiteit ook in de nieuwe wet wéér aangeduid worden als 'gemeentelijke universiteit'.


De invloed van de gemeente bleef zodoende aanwezig tot het jaar 1971. Toen werd het benoemingsrecht overgenomen door het College van Bestuur. Daarin was de gemeente Amsterdam niet meer vertegenwoordigd. Voortaan werd de universiteit derhalve eindelijk aangeduid als Universiteit van Amsterdam (UvA). De universiteit kreeg steeds meer publiciteit en kwam zelfs landelijk in het nieuws in 1969. Het Maagdenhuis, het bestuurlijke centrum, werd bezet door hippies en provos met brommers, die meer inspraak wensten. De gemeente had overduidelijk haar positie verspeeld. Nu telt de universiteit van Amsterdam in totaal ongeveer 31.000 studenten en ruim 5.500 personeelsleden die verbonden zijn aan 7 faculteiten. Hiermee is de universiteit van Amsterdam de grootste universiteit van Nederland geworden. En dan telt Amsterdam nóg een universiteit: De Vrije Universiteit Amsterdam (VU). Deze geduchte concurrent van de universiteit van Amsterdam werd in 1880 onder leiding van de politicus Abraham Kuyper gesticht. Zij trekt vooral lieden uit de gereformeerde modern-protestantse achterban aan. Het Athenaeum Illustre is niet meer weg te denken uit de Geschiedenis van Amsterdam.


Het interieur van het Athenaeum Illustre, 1783

Gerelateerd:

 
Copyright © 2016 F.N.Heinsius. All rights reserved.